Ik wil weg. Mijn adem zit hoog, het is snikheet en de coupe is leeg. Zelfs de bankier die naast mij zat staat nu met zijn koffertje vastgeklemd in zijn handen naar het ongeluk te kijken. Het raam is vies, maar ik zie het ruitjespatroon van zijn stropdas. Deze maakt hij los. Zijn bloeddruk stijgt vast, net als de mijne. Vanwege het restje lichaam dat verspreid ligt op de rails en de beurscijfers die half drie uitkomen. Dat gaat hij niet halen.
Ook ik kom nu te laat op mijn bestemming. Jeanet zal het begrijpen. Ik stuur haar een app op mijn mobiel. Dit keer is het overmacht, maar te laat komen is eigenlijk een gewoonte. Ik heb ooit gelezen dat het vaker gebeurd bij creatieve mensen. Mijn vader vond het onzin. Ik zie zijn afwijzende blik voor mij als ik weer eens te laat aan tafel schoof. Het is niet voor niets dat hij zoveel rimpels had. Ik hield van mijn pa, maar dat was meer aangeleerd. Na zijn dood stierf er namelijk niks in mij.
Als de conducteur mij verzoekt om de trein te verlaten en via het perron naar de hoofdingang te lopen, knik ik. Hij kijkt met een vragende blik. Blijkbaar verrast dat ik niet eerder de trein ben uitgestapt. Ik ben geen rebel, maar dat ziet hij vast anders.
Helaas kan ik de situatie niet ontlopen. Twee tienermeisjes in veel te korte truitjes brengen alle details ter sprake. Degene met een plastic handtas, waar hoogstwaarschijnlijk alleen haar mobiel en een kilo make-up inzit, is een soort van hysterisch. Ze deelt met een platte finesse over de waarschuwingssignalen van de trein, de kots-partij van de machinist en de, op een paspop lijkende, afgerukte linkerarm dat helemaal bij de struiken terecht is gekomen. Haar eyeliner is uitgelopen. Ik hoopte alle interpretaties en emoties te ontlopen. Mensen moeten zich uiten, blijkbaar.
Ik doe dat niet vaak. Toch nog iets van mijn vader geleerd.
Als ik de oortjes uit mijn rugzak haal, zie ik de krassen in mijn huid. Sommigen nog vers. Voor de jongen op het spoor kwam hulp te laat. Ik vraag mij af of hij zich ook niet uitte. Ik trek mijn mouw omlaag, zet de muziek aan en loop achter de meute aan. Hoe moet deze jongen zich gevoeld hebben en wilde hij echt niet gered worden? Mijn hart doet pijn.
“No you don’t know what its like
When nothing feels alright
You don’t know what its like to be like me
To be hurt, to feel lost
To be left out in the dark
To be kicked when you’re down
To feel like you’ve been pushed around
To be on the edge of breaking down
And no one there to save you
No you don’t know what its like
Welcome to my life.”
Soms vraag ik mij af of het toeval is. Dat net dit liedje van Simple Plan van al mijn liedjes op Spotify wordt afgespeeld.
Ik raak de gedachte kwijt als ik een oude dame zie. Ze kijkt ongerust en deelt haar ervaring aan een personeelslid van de NS. Slachtofferhulp wordt haar geboden. Ouderen blijken kwetsbaar, maar wie niet?
Een man met een enorme snor wijst ons dan de weg. Ik vraag mij af hoe het is om hem te kussen, zo’n man met een snor. Waarschijnlijk ben ik de enige die dit soort dingen nu bedenkt. De man vraagt of we hem willen volgen. Ik doe het en weet, wie of wat je volgt, je neemt altijd jezelf mee.
“Are you desperate to find something more
Before your life is over….”
Links op de muur bij de trap naar perron vier staat het woord LOVE met rode graffiti letters geschreven. Daaronder de initialen JC. Ik voel een koele bries over mijn gezicht en het kippenvel staat op mijn huid. Bizar, het is bijna dertig graden. Mijn lichaam ontspant en het lijkt alsof iemand zegt dat ook ik Zijn hulp mag aanvaarden. Dat kan mijn vader niet zijn.